Zo ben ik elke dag wel min of meer ongelukkig. Niet op een dramatische manier – ik huil zelden in bed of staar urenlang door een beslagen raam – maar er zit een sluimerend soort onvrede onder alles wat ik doe. Noem het een fundamenteel ongemak. Alsof het leven net een paar graden scheef hangt en ik voortdurend mijn evenwicht probeer te bewaren.
Vroeger dacht ik dat er iets mis was met mij. Dat ik niet genoeg lachte, te weinig genoot, dat ik de verkeerde keuzes maakte, of simpelweg een pessimistisch type was. Maar inmiddels begin ik te vermoeden dat het precies andersom is: dat die dagelijkse portie ongeluk geen fout in het systeem is, maar het systeem zelf.
Dat het leven, en dan bedoel ik het echte, rauwe, ongemakkelijke leven, zijn fundament vindt in het niet-weten, het niet-kloppen, het altijd-net-niet.
Want wat is geluk nou eigenlijk? Een opflakkering. Een ademtocht in een storm. Geluk is de uitzondering die ons even laat geloven dat het anders, ” beter” kan zijn, maar als je goed kijkt is het meestal gebouwd op het idee dat er iets opgelost is. Dat iets eindelijk “af” is.
En precies daar wringt het: niets is af. Nooit. Er is altijd iets kapot, iets te veel, iets te weinig. En dat is niet cynisch bedoeld, eerder verlossend.
Als ongeluk de basis is van het systeem, dan hoeven we er niet meer van te vluchten.
Dan is het niet langer een persoonlijk falen, maar een gedeelde menselijke conditie. Iets wat ons verbindt in plaats van afzondert. Dan kunnen we elkaar aankijken zonder dat masker van “alles goed hoor”, en misschien zelfs lachen om de absurde, tragikomische pogingen om controle te houden over een leven dat zich nergens aan houdt.
Misschien moeten we ons leven niet langer inrichten om ongeluk te vermijden, maar inrichten om ermee samen te leven. Er ruimte voor te maken, het uitnodigen aan tafel, het leren kennen. En in die erkenning ontstaat soms iets dat sterker is dan geluk: rust. Of mildheid. Of een soort verbondenheid met alles wat wankelt.
OK, ik ben dagelijks een beetje ongelukkig. Maar dat betekent ook dat ik leef. Echt leef. In de volle, hobbelige breedte van wat dat betekent. En dat is, gek genoeg, misschien wel het meest troostende inzicht dat ik bezit.
0 Comments