Er bestaat iets tragisch in de manier waarop de mens zichzelf heeft georganiseerd. Overal zien we volkeren, talen, culturen – zorgvuldig gescheiden en gecultiveerd alsof de aarde zelf grenzen trekt tussen haar bewoners. Maar in werkelijkheid zijn het kunstmatige indelingen, door mensen zelf bedacht, door macht en geschiedenis verankerd. Het zijn lijnen die in steen gebeiteld lijken, maar die in feite drijven op zand. En toch leven wij alsof ze ons wezen bepalen.
Wat ooit begon als uitdrukking van creativiteit, van aanpassing aan plaats en landschap, is verworden tot een systeem van scheidingen. We verheffen verschil tot identiteit, identiteit tot bezit, bezit tot wapen. Zo wordt taal een muur, cultuur een vesting, volk een vaandel dat men voor zich uitdraagt om anderen buiten te sluiten. En in die parade van afscheidingen verdwijnt het zicht op wat wij werkelijk zijn: een enkelvoudig verschijnsel van de natuur, één mensheid die leeft bij de gratie van verbondenheid.
Hier ligt de noodlottigheid: wij weten diep vanbinnen dat onze overeenkomsten groter zijn dan onze verschillen. Ons lichaam kent dezelfde kwetsbaarheid, ons hart verlangt naar dezelfde warmte, ons bestaan deelt dezelfde sterfelijkheid. En toch kiezen we steeds opnieuw voor de bekrompenheid van het onderscheid. We benoemen, begrenzen, verdedigen, alsof het verschil ons bestaansrecht zou zijn.
Zo vergeten we dat cultuur nooit bedoeld was om tegen de natuur in te groeien, maar er juist uit voortkwam. We bouwen systemen die de aarde leegzuigen, alsof zij slechts decor is en geen bron. In onze strijd om ons te onderscheiden van elkaar, verliezen we uit het oog dat we samen het weefsel van de aarde verscheuren waarvan we afhankelijk zijn.
De tragiek is dat de mens een wezen van verbinding is dat zijn eigen eenheid niet durft te erkennen. We zouden onze verschillen kunnen vieren als veelstemmigheid binnen eenzelfde koor, maar we zetten ze om in kakofonie. We zouden onze krachten kunnen bundelen om een cultuur van eenheid op te bouwen, maar we gebruiken ze om muren op te trekken en grenzen te bewaken.
Misschien is dit ons lot: dat we eeuwig verstrikt blijven in de paradox van wie we zijn. Uniek, maar één; verschillend, maar verwant; zoekend naar verbinding, maar verdwijnend in scheiding. En misschien, heel misschien, ligt juist in die spanning onze laatste kans. Dat we ooit leren dat de aarde ons niet vraagt om verschil te verheerlijken, maar om de eenheid te erkennen die ons allen draagt.
There is something tragic in the way humans have organized themselves. Everywhere we look, we see peoples, languages, cultures—carefully separated and cultivated as if the earth itself draws boundaries between its inhabitants. But in reality, these are artificial divisions, devised by humans themselves, anchored by power and history. They are lines that seem carved in stone, but in fact float on sand. And yet we live as if they define our very being.
What once began as an expression of creativity, of adaptation to place and landscape, has degenerated into a system of divisions. We elevate difference to identity, identity to property, property to weapon. Language becomes a wall, culture a fortress, people a banner carried before us to exclude others. And in this parade of divisions, we lose sight of what we really are: a single phenomenon of nature, one humanity living by the grace of connectedness.
Herein lies the tragedy: deep down, we know that our similarities are greater than our differences. Our bodies share the same vulnerability, our hearts long for the same warmth, our existence shares the same mortality. And yet we choose time and again to embrace the narrowness of distinction. We label, we limit, we defend, as if difference were our raison d’être.
In doing so, we forget that culture was never meant to grow against nature, but rather emerged from it. We build systems that drain the earth, as if it were merely a backdrop and not a source. In our struggle to distinguish ourselves from one another, we lose sight of the fact that together we are tearing apart the fabric of the earth on which we depend.
The tragedy is that humans are beings of connection who dare not acknowledge their own unity. We could celebrate our differences as a polyphony within the same choir, but we turn them into cacophony. We could join forces to build a culture of unity, but we use them to erect walls and guard borders.
Perhaps this is our fate: that we remain forever entangled in the paradox of who we are. Unique, yet one; different, yet related; seeking connection, yet disappearing into separation. And perhaps, just perhaps, it is precisely in this tension that our last chance lies. That we will one day learn that the earth does not ask us to glorify difference, but to recognize the unity that sustains us all.
0 Comments